Cake

“Nou, als ik jullie zo bekijk dan denk ik wel dat het lekker wordt.”

Dat zegt de man die ontspannen en met net zo’n stevig buikje als wij hebben, in zijn bed ligt. Ik kook met Wil en het goede leven is ons allebei aan te zien. Hij heeft de deur open staan en we zijn vandaag als eerste bij hem binnengelopen om te vragen waar hij zin in heeft. Allerlei reacties op die vraag heb ik al meegemaakt, maar deze is nieuw. Hij vertrouwt ons domweg op grond van ons uiterlijk. Als je er zo uitziet kun je vast lekker koken. Als wij het eten maar een beetje fijn maken heeft hij er het volste vertrouwen in.

We wandelen naar de volgende gast. Zij woont al een maand of acht bij ons. Iets wat eigenlijk niet kan. Zij zal het menu beslist niet aan ons overlaten. En nu moet ik een bekentenis doen die ik hopelijk niet met ontslag op staande voet moet bekopen: ik ben gewoon een beetje verkikkerd op deze gast.

Alles is tegenstrijdig aan haar. Ze is breekbaar én taai. Ze is lastig op een prettige manier. Ze weet niet wat ze wil, maar wel wat ze niet wil. Ik heb bewondering voor de manier waarop ze zich staande houdt terwijl ze in bed ligt. Tijdens onze gesprekken over de maaltijd wisselen afkeer, ernst en humor in haar gezicht zich af. Een groot gedeelte van de tijd laat ze het leven aan zich voorbijgaan, maar als het om het eten gaat grijpt ze in.

Toen ze er pas was klaagde ze over het feit dat haar nooit als eerste werd gevraagd waar ze zin in had. Die koks hadden altijd al een idee over wat ze gingen koken. Maar toen ik de keer erop bij haar als eerste kwam, wist ze natuurlijk niets te verzinnen. Wel een beetje vals van me, omdat ik eigenlijk al wist dat het zo zou gaan.

Als we komen vragen wat ze wil eten hoeven we alleen maar naar haar gezicht te kijken. Bij vrijwel alles wat we noemen trekt ze een enigszins verontwaardigd gezicht waar tegelijkertijd van afstraalt dat dat toch wel een erg onsmakelijk voorstel is. Maar als haar gezicht plotseling oplicht, dan hebben we iets te pakken dat haar goedkeuring kan wegdragen.

Ze heeft altijd iets aan te merken op de spullen die we brengen. Het kopje soep is wel erg vol, de groente had wel gaarder gekund, de tartaar mag volgende keer nog wat kleiner gesneden, op de vis ligt saus die haar niet lijkt en de vla is echt een beetje te koud. Nee, dat is geen kritiek op ons. En eigenlijk ook niet op het eten. Het is bedoeld om greep te houden op een van de laatste onderdelen van haar leven waar ze nog flink wat invloed op heeft. En dat houvast gun ik haar van harte.

Een groot aantal zaken weten we na al die maanden dus wel. Het eten moet op een diep bord met veel saus of jus. Drassig noemt ze dat. Elke dag brengen we haar een klein moerasje. En ben ik verder goedmoedig en liefdevol bezig met het uit de soep halen van de balletjes die ze bij nader inzien toch liever apart wil, vermorzel ik haar varkenshaasje tot onnoembaar kleine hapjes en haal ik snel even een groter of kleiner lepeltje….. .

Als nagerecht wil ze altijd een plakje cake met vla. De eerste keer dat ze dat vroeg waren de boodschappen al gedaan en ging dat dus niet meer. Vla is er wel altijd, cake niet. Een week later bleek ze dat nog steeds niet gekregen te hebben en hebben we cake gekocht. Wat er over was van de cake hebben we bij haar in de koelkast gelegd. Een collega had er een heel klein doodskopje op getekend om te zorgen dat anderen er van af bleven. Dat vond zij maar niks. Dat vergif symbool moest er weer af.

Dat ik zo dol op haar ben mag ze niet weten natuurlijk. Ze zou zich doodschrikken. Nou ja, dood is wat overdreven. Alhoewel.

Toen ik tijdens mijn laatste discussie met haar opmerkte dat we haar onderhand wel kenden, zei ze op die onnavolgbare toon, een beetje lijzig, een beetje treurig, maar wel gemeend en serieus:

“Ja, ik lig hier nu al acht maanden. Het schiet helemaal niet op met mij…..”