Soep

Vorig jaar kon ze er al niet meer heen, want ze was verschrikkelijk ziek en lag in een hospice. Maar vanuit het hospice dirigeerde ze wel haar beste vriendin naar de Dwaze Dagen, want er moest een goede koekenpan met anti-aanbaklaag aangeschaft worden. Had ze in het boekje gezien. Ze vond dat het hospice zo’n pan wel kon gebruiken.

Het waren gezellige tijden in het hospice. Dat klinkt raar, maar het was zo. Mijn tante leefde op door de zorg van de vrijwilligers (‘engelen van God’ is een betere term), en ik droomde ’s nachts steeds dat ze ineens beter was, het hospice verliet en weer in haar huis ging wonen.

Dit is een stukje uit de column van Aaf Brandt Corstius uit de Volkskrant van 8 oktober 2010

Terwijl ik het lees denk ik: Nou, engelen van God, dat is toch wel wat overdreven voor die vrijwilligers. Als dat klopt, zou ik zelf ook opeens een engel van God zijn geworden. Terwijl ik totaal ongelovig ben, maar misschien heeft God zich daar wel niets van aangetrokken. Vandaag ga ik koken met Jeroen en ik neem me voor de column mee te nemen en op de tafel in de keuken te leggen. Ik meen gemerkt te hebben dat de Volkskrant niet de meest gelezen krant is onder de vrijwilligers. Maar zoals altijd vertrek ik gehaast en vergeet ik de krant mee te nemen. Nou ja.

Als ik de keuken in wil, zit er in de deuropening een klein vrouwtje in een rolstoel. Ze beweegt haar voeten over de grond en rijdt zo wat op en neer in de deuropening. Ze kijkt me aan met een blik waar ik absoluut niets van kan maken en nadat ik even gewacht heb, zeg ik haar gedag en kruip langs haar heen de keuken in. Zij blijft in de deuropening zitten.

Tijdens het gesprek met de verpleging horen we dat ze iets in haar hersens heeft waardoor ze niet kan praten. Als Jeroen en ik even later de ronde doen om te horen wat de gasten willen eten, zit ze in de gang. Wij doen verwoede pogingen om te weten te komen wat ze wil eten, maar dat lukt van geen kanten. Later blijkt dat de theedrinkers in de keuken stiekem hebben zitten lachen om ons gestuntel.

We doen de boodschappen en als we terugkomen zit ze weer gezellig in de deuropening. Lekker handig. Wij beginnen met koken en zij blijft ons bekijken. Af en toe maken we een opmerking tegen haar. Zij beweegt met haar rolstoel tegen de rand van de deur, wat steeds heel veel herrie maakt en ze doet dat zo stevig dat Jeroen zachtjes tegen me zegt: Wat moeten we toch met die kleine vandaal…

Net als Jeroen en ik aan de andijviestamppot met gehaktbal zitten, komen twee zorgvrijwilligers de dame in de deur wat soep geven.

Jeroen en ik krijgen dan een wonderlijk schouwspel te zien. Een soort toneelstukje tussen de schuifdeuren. De twee proberen haar eerst de keuken in te krijgen. Maar daar wil ze niets van weten. Ze houdt zich hardnekkig vast aan de deurpost. Dan maar de gang in en naar haar kamer. Maar ook dat is kennelijk niet de bedoeling. Ik krijg een enorme bewondering voor die zorgvrijwilligers. Ze hebben blijkbaar helemaal niet de neiging om te doen wat ik zou doen, namelijk de rolstoel stevig bij de handvaten pakken en haar naar haar kamer rijden.

Opeens meen ik te begrijpen waarom ze daar zit.

Achter haar is haar kamer. Daar is ze alleen. Wat heeft ze daaraan? Vóór haar staat een grote tafel met pratende en etende mensen. Daar wil ze ook niet heen. Zij kan niet meepraten, dus dat zou alleen maar tot moeizame communicatie leiden. Die deuropening is precies de goede plek! Ze ziet van alles en krijgt nog aandacht ook.

Dus wat wij voor ons zien zijn twee zorgvrijwilligers, die een gast in een rolstoel in de deuropening van de keuken een beetje soep geven. Die domweg niet proberen haar op een wat handiger plek te zetten! Ook al kan er nu helemaal niemand meer door. Als zij daar nou wil zitten, okay. Dan krijgt ze haar soep in de deuropening.

Aaf heeft gelijk: engelen van God.