De grote eetzaal van de vakantiecolpnie St. Jozef in Egmond aan zee. Een ruimte met lange houten tafels. Stoelen netjes op een rij. Door de grote ramen kijk je op de duinen. De eetzaal is leeg. De winterzon schijnt naar binnen. De kinderen die er gegeten hebben zijn weg en ook de opruimploeg is verdwenen. Het is er stil. Aan een van de grote tafels zit een jongetje. Achter een bord kots. En een lepel. Schuin achter hem zit een non. Haar handen in de schoot gevouwen. Ze staart naar de jongen.
"Zijn moppen over kapelaans!". Een van de verzuchtingen van Jenny Arean als ze op onnavolgbare manier "Ze mag hem hebben" zingt. Over de man die haar de keel uithangt en die ze kwijt wil. Yentl en de Boer zingen jaren later een antwoord op dat lied. Dezelfde man bekeken vanuit de nieuwe vriendin. Hierin de tekst: "Wat is een kapelaan?" In 1952 wist iedereen wat een kapelaan was.
1952
De kapelaan kwam af en toe bij ons thuis. Op huisbezoek. Ze moesten door de week ook iets te doen hebben. We zaten in de stille voorkamer. Nou ja, stil, de tapijtfabriek aan de overkant maakte de normale herrie. Wij hoorden dat niet meer. Mijn moeder had gevraagd of ik even bij het gesprek wilde komen. Dat was raar; ze was mans genoeg om het gesprek met de kapelaan zelf af te handelen. Hij kwam met het voorstel mij naar een vakantiekolonie te sturen. Zes weken. Dan kon ik eens goed eten en flink aankomen. Dat was onzin, want wij aten thuis royaal en lekker, ook al waren we niet rijk. Ik was gewoon een mager sprieterig oorlogskind. Het verbaasde me dat ik bij dat gesprek mocht zijn. Maar nu kon de kapelaan mij gelijk even goed bekijken. Mijn moeder bepaalde dit soort dingen, maar ik zag aan alles dat ze het helemaal niets vond. Ze wilde het eigenlijk niet. Maar tegen de kapelaan ingaan deed je niet. Ik denk dat ze probeerde ervan af te komen door te zeggen dat mijn broertje Ben dan ook mee zou gaan. In ieder geval was dat leuker voor mij. De kapelaan sputterde tegen, maar goed, dat mocht dan. Ben was een stevig kereltje. Hem heeft de kapelaan niet gezien.
Hoe haal je het in je hoofd om een kind van negen jaar drie maanden naar een "vakantiekolonie" te sturen? En dus van huis en van school. Waarom? Om aan te komen! Wat je ook voor kritiek op de situatie bij ons thuis zou kunnen hebben: na de oorlog was er eten zat. Daar werd na al die honger wel voor gezorgd.
Toen ik jaren later op de hbs een paar minuten te laat kwam en de pinnige lerares Nederlands vroeg waardoor dat kwam zei ik: "We hebben balkenbrij gebakken". "Ik ruik het" zei ze, en ik mocht gaan zitten. Goeie lerares, want ze benadrukte nog even voor de hele klas dat balkenbrij met een n is. Maar bij wie werd er nou anderhalf uur lang balkenbrij gebakken voor je naar school ging….
Vakantiekolonie is een eufemisme. In zo’n koloniehuis werden bleke, magere stadskinderen onder leiding van nonnen volgestopt met eten. Ik heb er drie maanden gezeten. Dat ik daarna drie maanden op school achterliep; daar maakte niemand zich druk over.
De eerste avond, toen ik net in bed lag, moest ik overgeven. Op de grond naast mijn bed. Ik wist niet hoe en waar ik dat moest melden Toen we de volgende ochtend wakker werden gemaakt liep ik dus naar de hoofdzuster om dat te zeggen. Zonder er verder een woord aan vuil te maken gaf ze me twee enorme klappen tegen mijn hoofd. Aan elke kant één. Overgeven moest je niet doen blijkbaar. Dat had ik toen eigenlijk gelijk al door moeten hebben.
De zusters die het voor het zeggen hadden waren nonnen. Er waren ook 'gewone' zusters. Lekenzusters. Die waren veel vrolijker en vriendelijker.
Ach, het was er niet slecht. We werden de hele dag beziggehouden. We liepen uren langs het strand. Was prima, ook al was het in de winter. Elke dag onder de douche. Die hadden wij thuis niet. Elke dag flink stevig de luizenkam door je haren. Een toneelstuk oefenen en spelen. Spelletjes doen. Maar natuurlijk vooral eten. Hollandse kost volgens een vast menu. Op maandag erwtensoep én pannenkoeken, op dinsdag hutspot met klapstuk, enzovoort…
Er kwam een dinsdag dat ik de hutspot, om wat voor reden dan ook, niet binnen kon houden. Ik was misselijk en kotste alles uit. In een vrolijk gekleurde plens lag die hutspot weer op mijn bord. Uiteraard om door mij opnieuw opgegeten te worden. Daar hielp geen lieve vader of moeder aan. Die was er ook niet. Terwijl iedereen de eetzaal al had verlaten zat ik nog voor dat bord kots. De hoofdzuster hield me in de gaten op een stoel schuin achter me. Ik was bang dat ze me zou gaan voeren. Dat leek me helemaal afschuwelijk. Ik keek naar dat bord en voelde dat mijn keel zich dichtkneep en de inhoud van mijn maag weer omhoogkwam. Ik heb de bittere, warme snot met walging weer naar binnen gewerkt. Gelukkig kwam het er niet opnieuw uit.
Jarenlang heb ik aan niemand verteld dat ik mijn eigen kots had moeten opeten. Waarom eigenlijk niet? Waar schaamde ik me voor?
Waarom bleef die eetzaal zo compleet leeg? Moest iedereen wegblijven? Of wilden ze liever wegblijven? Wat vonden anderen over de gang van zaken? Die aardige lekenzusters bijvoorbeeld.
Kwam niemand op de gedachte dat het een totaal nutteloze actie was? Dachten ze dat ik hierdoor opeens niet meer zou overgeven? Elk slim kind zou het de volgende keer op de grond spugen. Of in het toilet. (Of bang zijn het dan toch op te moeten eten…..)
Als ze bang waren dat ik te weinig eten binnen kreeg, hadden ze me beter een extra stuk klapstuk kunnen geven. En hutspot zal er ook nog wel geweest zijn.
Wij woonden in de Koornstraat in Hilversum. Er was verplicht kaartschrijven naar huis. Die kaart kon natuurlijk niet zomaar op de bus, maar moest eerst gecontroleerd worden door de hoofdzuster. Die van de klappen. Als er iets op de kaart stond dat haar niet beviel, streepte ze dat door en moest het kind een nieuwe kaart schrijven. Ik stond naast haar terwijl ze mijn kaart controleerde. Zij streepte met een stevige rechte streep het woord Koorn door. Eronder scheef ze Koren. Die kaart werd dus verstuurd naar de Korenstraat in Hilversum. Die straat bestaat daar niet. Vals als ik ben aangelegd zei ik tegen haar: "En nou maar hopen dat ie toch aankomt". Ik zag twijfel in haar gezicht. Ik kreeg geen klap.
Als ouders mocht je maar één keer in de zes weken langs komen. Je mocht dan niet binnenblijven. Ik weet nog hoe ik met mijn ouders door het winterse Egmond liep te kleumen. De uitkijktoren was de grootste attractie. Achteraf heb ik medelijden met mijn ouders. Met de trein naar Egmond voor zo'n treurige wandeling. Ze hadden natuurlijk gezorgd voor een flink pakket met snoep en chocola en allerlei andere lekkere dingen. Dat moest ik gelijk inleveren. Al het snoep dat kinderen kregen of dat ouders opstuurden moest ingeleverd worden Dat werd in het weekend 'gelijk' over alle kinderen verdeeld. Ik snap dat wel, maar toen voelde ik me bedrogen als ik andere kinderen zag zitten met 'mijn' snoep
Na zes weken was ik godbetert vier ons afgevallen. Afgevallen!! Dus ik moest nog zes weken blijven. Broer Ben mocht wel naar huis. Hij was voldoende aangekomen.
1953
Aloysiusschool Hilversum. Na schooltijd. Verlaten schoolgebouw. Hoge gangen en hoge klassen. Alleen het verkeer hoor je. Ik zit met de frater van de derde klas, een jonge vent, in de voorste bank. Ik loop (uiteraard) achter met rekenen en krijg bijles. Hij slaat zijn arm om me heen en trekt me dicht tegen zich aan. Hij zegt: doe je hand maar gezellig in mijn broekzak. Dat doe ik. Er zit een gat in zijn broekzak en het voelt vochtig en warm. Zo zaten we daar een tijdje terwijl hij de sommen uitlegde. Ik vond het niet erg. Ik was een onschuldig jongetje van 9 jaar.
Mensen aan wie ik dit vertelde werden boos op die frater. Ik voel niets dan medelijden met hem. Ik hoop dat hij genoten heeft. Ik ben blij dat dat idiote fratergedoe in de katholieke kerk is afgelopen. Wat een stompzinnigheid om jonge jongens zo’n absurd habijt aan te praten. Ter bescherming van zichzelf! Allemaal angst voor het leven.
In de zesde kreeg ik een folder mee naar huis. Of ik ook frater wilde worden. Mijn moeder zei dat dat beslist niets voor mij was. Verstandig.
1960
Jaren later wordt me pas duidelijk dat ik een flinke voedsel-aversie heb. Alleen al bij de geur van hutspot draait mijn maag zich om. Als ik niet maak dat ik uit de buurt kom, word ik misselijk. In mijn hersens is kennelijk opgeslagen dat ik moet uitkijken voor hutspot. Die hersens willen mij behoeden voor nog eens zo’n ervaring. Ik lust uien; ik lust wortelen; ik lust aardappelen. Maar de combinatie ervan roept direct, diep van binnenuit, een sterke afkeer op.
1998
Ik luister naar de radio. Onderzoek naar misbruik van kinderen in de katholieke kerk. Het op moeten eten van eigen braaksel hoort ook bij dat misbruik en wordt uitgebreid besproken. Wat die nonnen mij lieten doen, was helemaal niet uniek. Het is heel veel kinderen overkomen. Tot mijn verbazing wordt het beschouwd als het martelen van kinderen. Ik hoor verhalen van kinderen die thuis wèl verteld hadden wat ze was overkomen. Ze werden door hun ouders domweg niet geloofd!! Nonnen deden dat niet; dat waren lieve vrouwen die uit barmhartigheid voor kinderen zorgden.
Gek genoeg had ik er in die tijd wel een beetje begrip voor. Als je een hele zooi kinderen (we waren met veel) onder je hoede krijgt die je moet laten aankomen en dat is na zes weken nog niet gelukt en dan haalt zo'n rotkind het in zijn kop om dat kostelijke eten uit te spugen….dan ga je uit onmacht gekke dingen doen. Maar de volslagen nutteloosheid van de actie maakt dat ik het nu wel met de commissie eens ben. Martelen van kinderen.
2012
Herman van Veen vertelt in een van zijn shows dat ook hij in een vakantiekolonie heeft gezeten. Hij woonde in Utrecht en kwam terecht in Harderwijk. Ook het kotsverhaal komt naar voren.
Zijn vader had hem een envelopje meegegeven. Als het heel erg werd, moest hij dat maar openmaken. Het werd heel erg. Herman kon het envelopje nergens vinden, dus hij heeft zijn tijd uitgezeten. Toen hij thuis was, kwam het tevoorschijn. Zijn vader zei: maak het nu maar open. Er zat een treinkaartje Harderwijk-Utrecht in. Aandoenlijk vind ik dat.
Zou ik zijn teruggegaan naar Hilversum als ik daar een kaartje voor had gehad?
2016.
Ik gebruik de Hellofresh box. Alle spullen voor drie maaltijden in een doos; elke maaltijd apart verpakt. Een van de maaltijden is hutspot. Ik geef de hutspot gelijk weg aan vrienden die ik op bezoek heb, maar ze vergeten het pakketje mee te nemen. Ik heb het toen toch maar gemaakt. Wonderlijk, maar het smaakte goed. Ik ben er overheen blijkbaar. Hoe kan dat? Hebben mijn hersenen het maar opgegeven mij te beschermen?
2020
Ik vertel mijn bonus kind Jethro dit verhaal. Beginnend bij de kapelaan vertel ik wat meer over de katholieke kerk. En ik merk dat het vrijwel ondoenlijk is om iets dat in de katholieke kerk gebeurt uit te leggen aan iemand die die kerk niet kent. Jethro, die toch vaak en lang genoeg in een kerk heeft gezeten, snapt er niets van:
Mis? Misdienaar? Kelk? Wijn? Wierook? Wijwaterkwast? Ik vertelde dat ik in de Vituskerk in Hilversum met veel geniepig genoegen de wijwaterkwast hanteerde om sjieke dames met tuthoeden van een flinke plens wijwater te voorzien.
Toen ik Jethro dit verhaal vertelde zei hij:
'What the fuck is wijwater ?'
Verder dan "gewijd water" kwam ik niet.
'Het is dus eigenlijk ‘gewoon water' was zijn terechte conclusie.
Vanaf 1883 (!) tot 1970 waren er in ons land vakantiekolonies. Ze hadden niets met vakantie te maken. Ze lagen aan zee of in de bossen. Honderdduizenden kinderen hebben daar gezeten. Bleekneusjes. Het ging om het voorkómen van tuberculose en verbeteren van de volksgezondheid. Daarnaast ging het om het aanleren van een 'beschaafde' manier van leven. Wij waren beschaafder thuis. Er waren in ons land ongeveer vijftig koloniehuizen. Het was particulier initiatief en de huizen werden bekostigd met bazaars en liefdadigheidsacties. De manier waarop de kinderen verzorgd werden was in alle koloniehuizen vrijwel hetzelfde. Op vaste tijden werd in groepen gewandeld, melk gedronken, gegeten en geslagen.
Oh nee, geslapen natuurlijk.
(Ik tikte écht per ongeluk geslagen.